afb. Gustav Altmöller, 1740-1770
Zoon van den laatstgenoemde, geboren 29 augustus 1726, overleden 8 augustus 1810, volgde zijn vader in 1770 als landgraaf op. Hij was 12 november 1748 in hollandschen dienst getreden als ritmeester in het regiment te paard van den luitenant-generaal van Schak, doorliep de verschillende rangen, werd 15 Junl 1771 generaal-majoor, 11 maart 1774 luitenant-generaal, 25 september 1775 commandant van Sas van Gent, kreeg 28 september 1785 als ‘kolonel van een regiment cavalerie in dienst van dezen staat’ het opperbevel over het regiment cavalerie van den luitenant-generaal Jan Willem de Famars (welk regiment toen den naam van ‘de Famars’ verwisselde met dien van ‘Hessen-Philippsthal’), werd 20 april 1791 gouverneur van 's-Hertogenbosch, en 10 januari 1794 generaal van de cavalerie. Hij is in onze geschiedenis voornamelijk bekend door zijne weinig krachtige verdediging van 's-Hertogenbosch tegen Pichegru in 1794. Wel had de groote meerderheid der leden van den raad van defensie verklaard, dat hunne onderhebbende troepen, wegens buitengewone afmatting, ongeschikt waren om de verdediging voort te zetten, en moet ook worden erkend, dat de getalsterkte van het garnizoen verre beneden het gewenschte aantal was, doch dit neemt niet weg, dat bij doeltreffende maatregelen en krachtig optreden de verdediging nog geruimen tijd had kunnen worden voortgezet. Naar het schijnt, is de gouverneur zelf ook niet overtuigd geweest, dat zijn gedrag zou worden goedgekeurd; want in plaats van zich naar den Haag te begeven, om volgens de bestaande bepalingen zich omtrent de overgave voor een krijgsraad te verantwoorden, trok hij naar Duitschland, en gaf hij geen gehoor aan de oproeping om voor den krijgsraad te verschijnen. Hoe Willem V over die overgave oordeelde, mag blijken uit hetgeen hij 16 October aan zijn tweeden zoon, prins Frederik, schreef: l'histoire du siege de Bois le duc est abominable, on tiendra conseil de guerre et si le Lantgrave ne meurt pas bientôt, je crains | 738 |
pour lui une sentence infamante. Je ne suis pas faché qu'il soit parti avant que j'aye pu le faire arrêter.’ In de meeste werken wordt zijn hooge leeftijd als verzachtende omstandigheid aangemerkt (Sabron geeft hem meer dan 80 jaren); doch er zijn in de krijgsgeschiedenis genoeg 68-jarige en oudere bevelhebbers aan te wijzen, die de noodige geestkracht wisten ten toon te spreiden. Eer zou als verzachtende omstandigheid kunnen gelden de slechte keuze ten aanzien van de voornaamste onderbevelhebbers, die den gouverneur in zijne taak moesten bijstaan. 26 juni 1755 huwde hij met Ulrique Eleonora (27 april 1732 - 2 februari 1795), dochter van zijn oom Willem Lodewijk uit den tak van Philippsthal-Barchfeld (zie later), uit welk huwelijk verschillende kinderen geboren zijn, van welke drie zonen ook in het Staatsche leger zijn ingetreden, en wel:
1º. Frederik (4 september 1764 - 6 juli 1794), die na eerst in het Russische leger gediend te hebben, in het Hollandsche leger overging, en 18 juli 1793 kolonel-commandant werd van het regiment Waalsche dragonders van Bylandt. Met dit regiment nam hij o.a. deel aan de achterhoede-gevechten in de Zuidelijke Nederlanden, die, na den slag van Fleurus (26 juni 1794) en het aftrekken der Oostenrijksche troepen naar de Maas, door het Engelsch-Nederlandsche leger ten zuiden van Brussel geleverd werden. 6 juli had zulk een treffen plaats bij Mont-St.-Jean, waar de Hollandsche ruiterij verscheidene charges uitvoerde tegen de Fransche cavalerie-divisie van generaal Dubois. Bij een van dezen werd prins Frederik aan het hoofd van zijn regiment strijdende, door een pistoolschot gedood. Zijne dragonders sloegen evenwel den vijand terug en behielden het lijk van hun aanvoerder;
2º. Lodewijk (8 october 1766 - 15 februari 1816), die eenige jaren (1786-90) in het regiment van zijn vader als ritmeester diende, daarna in dienst trad van den koning van Napels, en zich beroemd heeft gemaakt door zijne krachtvolle verdediging van Gaëta tegen Massena (van 26 februari - 18 juli 1806), waar hij 10 juli ernstig werd gewond, en op een der Engelsche schepen, die voor de haven kruisten, werd overgebracht. Hij overleed in 1816 te Napels (Wat Bosscha, Ned. heldendaden te land, III (1873) 81, daaromtrent mededeelt in noot 3, nl. dat zijn broer Ernst die verdediging zou geleid hebben, en daarbij gesneuveld zijn, is onjuist);
3º. Ernst Constantin (8 augustus 1771 - 25 december 1849), die reeds in 1782, dus op twaalfjarigen leeftijd, eene compagnie in het regiment van Saksen-Gotha (bij capitulatie in dienst van de republiek) commandeerde en in 1794 als luitenant-kolonel een der onderbevelhebbers was in 's-Hertogenbosch, waar zijn vader als gouverneur de verdediging leidde. 15 februari 1816 volgde hij zijn broeder Lodewijk op als regeerend landgraaf. In verschillende Almanachs de Gotha, o.a. van 1836-41 staat bij zijn naam: ‘général au serv. des Pays-Bas’. Dit moet eene vergissing zijn, tenzij hem door koning Willem I (wat weinig aannemelijk is) persoonlijk die rang is toegekend.
De vreemde handteekening van hun vader: ‘Guillaume L.Z. Hessen’, afgewisseld met ‘Wilhelm L.Z. Hessen’ (d.i. Wilhelm Landgraaf zu Hessen) en ‘Wilhelm L. v. Hessen’ heeft Sabron (zie de bijlagen achter het 1e. deel van zijn na te noemen werk) er vermoedelijk toe gebracht, om hem abusievelijk in te leiden (I, 226) als W.L. Landgraaf von Hessen-Philippsthal. Zijn voornaam is alleen Willem, die van zijn na te melden neef: Willem Lodewijk.
| 739 |
De vorsten van Hessen-Philippsthal zijn sinds langen tijd lid van de Duitsche orde Balije van Utrecht. Het tegenwoordige hoofd van het geslacht, de (niet meer regeerende) landgraaf Ernst, kleinzoon van bovengenoemden Ernst Constantin, is commandeur van de commanderij van Maasland; zijn broeder Karel is eerste kapittelridder dier orde. | 740 |
Bronnen | |
• | Bosscha, Neêrlands Heldendaden te Land, naamregister op Ernst, Frederik en Willem van Hessen-Philippsthal |
• | Kesman, 'Herinneringen uit het beleg van 's Bosch' in: De militaire Spectator 1835 |
• | De Fonseca, La Haye par un habitant (La Haye 1853) II, 368 |
• | F.H.A. Sabron, De oorlog van 1794-95 op het grondgebied van de Republiek der Vereenigde Nederlanden (Breda 1892) I, 222 v.v., ook de vooraf daarin aangegeven werken betreffende het beleg van den Bosch en de verdere krijgsverrichtingen in het jaar 1794 |
• | F. de Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd (Schiedam 1887), I, 348, 349 |
• | H.T. Colenbrander, Gedenkstukken, I, 489 |
• | Verder uit Almanachs de Gotha, Naamregisters der Heeren militaire officieren en welwillend verstrekte inlichtingen van het rijks- en het krijgsgesch.-archief. |
Gedoopt in de N.H. kerk te 's-Gravenhage 29 augustus 1726, vader Philips, tot 1770 landgraaf, moeder Catharina Amalia van Solms-Laubach; trouwt 26 juni 1755 met Ulrica Eleonora van Hessen-Philipsthal, 5 kinderen geboren tussen 1757 en 1771 (Beknopte genealogie Europ. Potentaten 1794 blz. 16); 7 februari 1754 ritmeester der cavalerie onder luitenant-generaal Du Faget van Assendelft (A.R.A. Commissieboek Raad van State 1539 blz. 69); 20 april 1791 benoemd tot gouverneur van 's-Hertogenbosch en 10 januari 1794 tot generaal van de cavalerie (A.R.A. Raad van State 1541 blz. 259 vso en Staten-Generaal 3274 blz. 175 vso en Wag. XXVII blz. 194 en 207); tot de inname der stad door de Fransen bleef hij in functie, nadien is het ambt van gouverneur van 's-Hertogenbosch niet meer vervuld (A.R.A. Req. Staten-Generaal 7862 d.d. 26 september 1791, Voorname huizen II blz. 233); overleden 8 augustus 1810 (N. Ned. Biogr. Wrdbk. IV). | 410 |
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 36
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 167, 176
C.J. Gudde, Vier eeuwen geschiedenis van het garnizoen 's-Hertogenbosch (1958) 107-108
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 445
P.Th.J. Kuyer, Rondom en in het gouvernement (1973) 38, 103
A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest II (1953) 410
Charles de Mooij, Eindelyk uit d'Onderdrukking (1988) 20
A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch (1910) II. 233